top of page

DE MYSTERIES VAN HET NAZOEKEN



Er zijn veel factoren die het werk van honden op de wildroute kunnen beïnvloeden. We bewonderen allemaal het werk van honden, of ze nu staande-, bloed-, apporteer- of drijfhonden zijn ... maar het is soms moeilijk te begrijpen hoe ze hun weg naar het wild vinden, of hoe ze deze kwijtraken. Vele excuses worden, terecht of onterecht, ingeroepen om een ​​tegenslag uit te leggen! Dus laat ons dit wat beter proberen te begrijpen…


Geur- en pootafdrukken

De geur van wild is afkomstig van de poot- of hoefafdrukken die moleculen op de grond achterlaten en in contact komen met de vegetatie. Deze afdrukken worden voornamelijk achtergelaten door de “carpale klieren” rond de hoeven of poten. Er zijn ook gasvormige moleculen die vrijkomen door het vluchtende dier: transpiratie, bloed, adem … geuren die het heeft aangenomen terwijl het beweegt, vermengd met zijn afscheidingen. Dit noemt men het “geurveld”. Drijfhonden volgen meestal de geurafdrukken van de poten. Staanders richten zich vooral op het geurveld.

Het volgen van een spoor is natuurlijk complexer dan dat, en hangt af van meerdere factoren. Het geurspoor bestaat uit chemische deeltjes die op de grond worden neergeplant en die afhankelijk van vele oorzaken zich min of meer snel in gasvormige toestand omvormen. Honden volgen het pad, voornamelijk vanwege deze gasvormige deeltjes. Water is een goede drager van de geur van de vluchtroute van wild. Daarom is motregen of mist, zonder al te zware stortbuien, gunstig voor zweetwerk of spoorzoeken.

Laat het duidelijk zijn dat de vele invloeden op de vluchtroute van het wild het nazoek er niet altijd even makkelijk op maakt. In de winter is het soms beter om een ​​uurtje te wachten totdat de lucht is opgewarmd vooraleer je je zweethond zijn werk laat doen. Evenals men in vele gevallen niet bang moet zijn dat motregen het nazoekwerk van een goede zweethond zal verstoren. Alleszins is het altijd beter om de grond te laten opwarmen zodat de geurdeeltjes kunnen verdampen.


De klimatologische factor

Een zweetnazoek, de dag na de jacht, wordt niet verstoord door een nachtelijke stortbui, de geurmoleculen blijven in feite aan de grond vastzitten, zolang het op de dag van het schot niet overvloedig regent. Geurmoleculen verdampen namelijk niet in de lucht. Evenwel maakt overvloedige sneeuw het werk van onze honden een pak moeilijker om dezelfde reden: het voorkomt dat geurmoleculen in gas veranderen. Aan de andere kant is een dun laagje sneeuw of vorst wel voordelig. Net zoals nachtvorst, gevolgd door een zonnige dag, een pluspunt is voor de zweethond omdat de waterdamp de geurmoleculen goed afvoert. Ook temperatuurverschillen tussen de aarde en de lucht zijn belangrijk. Als de lucht warmer is dan de grond, verdampen de geurgassen en is het spoor moeilijk te volgen. Omgekeerd, als de lucht kouder is dan de aarde, condenseren de deeltjes en is het pad goed ruikbaar voor onze trouwe viervoeters.

De veldfactor

De aard van de bodem heeft uiteraard invloed op het spoor: een rotsachtige bodem houdt namelijk minder geurtjes vast dan kleigrond. Hierop zal de zweethond makkelijker een spoor vinden dan op steenachtige grond. Het wild schijnt, vaak uit ervaring, dit fenomeen te kennen: een haas kan bijvoorbeeld door een met mest uitgespreid veld rennen om zijn pad te verstoren. Diezelfde haas (of om het even welk ander dier) zal een asfaltweg passeren om daar weinig geur achter te laten. Aan de andere kant, omdat water een goede geurfixator is, kan een hond een pad volgen op kalm water in bvb. een vijver.

De windfactor

We weten natuurlijk allemaal dat we kleinwild moeten bejagen tégen de wind in. Hoe vaak hebben we onze honden niet bejubeld als ze voorstonden op een tussen de bieten genesteld dier?! Soms krijg je echt de indruk dat je zélf de geuren volgt en er even veel van geniet als je hond! Evenzo kan je bij een drijfjacht of battue zien dat de meute zich over een grote oppervlakte verspreidt als de wind zijwaarts zit op het vluchtend dier. Dit komt omdat de wind de vluchtige stoffen verspreidt. Ik had verschillende teckels voor nazoekwerk. Eén daarvan liep, in plaats van de route nauwkeurig te volgen, vaak kortere wegen af om rond een boomstronk of dichte bramen een omweg te maken. Achteraf gezien zei ik tegen mezelf dat mijn hond niet gefixeerd bleef op het spoor, maar, wanneer het hem uitkwam, zich vastklampte aan het geurspoor.

Ieder soort wild heeft zo zijn eigen kenmerken opdat ze een snel vervagend pad zullen hebben (hert of vos) terwijl andere (everzwijnen bvb.) een steeds hevigere geur zullen achterlaten.

De wildfactor

Laat het duidelijk zijn dat elk soort wild zijn eigen geur achterlaat, geur die door het vluchtende dier veranderd. Zo wordt de reuk van bvb. reeën lichter naarmate het dier moe wordt, en dit in tegenstelling tot bvb een beer, wiens geur steeds sterker wordt. Het Haas heeft een lichte geur die lang aanhoudt. Het hert heeft een sterke geur, maar deze kan erg snel variëren met het terrein. De vos daarentegen heeft een heel sterke geur die evenwel zeer snel verdwijnt. In het licht van al deze elementen kunnen we het gedrag van onze honden beter begrijpen. Zo krijgen we tijdens een druk- of drijfjacht ook een idee, van welk soort dier achtervolgd wordt: de “muziek” van de honden zal meer aanhouden bij een wild zwijn (sterkere en hardnekkiger geur) dan bij een ree waarvan de geur afneemt bij vermoeidheid. Evenals een vos de agressiviteit van honden zal opwekken, maar zijn geurspoor snel verloren zal gaan...

Indien de lucht warmer is dan de grond verdampen de geuren waardoor het pad vluchtig wordt. Als de lucht kouder wordt zullen de deeltjes condenseren en het pad is persistenter

De weerfactor

In oktober hebben we vaak de indruk dat honden nog “geen neus” hebben en dat ze snel opgeven. Dit komt omdat het in oktober nog steeds heel warm kan zijn en de geuren dus enorm vluchtig zijn en snel verdampen. Net zoals het evident is dat onze honden het moeilijk hebben bij strenge vorst en zware sneeuwval. Bij zweetwerk in de winter beter om 's ochtends te wachten op de lichte dooi voordat jij en je viervoeter gaan nazoeken. Op dit moment zullen de geurstoffen die door de nachtvorst zijn gefixeerd verdampen en zal onze zweethond het een pak makkelijker hebben om het spoor te volgen. Meestal is regenval ook géén verklaring voor het niet binnenbrengen van een gewond of dood dier. Water is de beste drager van geuren, regen en motregen zijn dus goeie bondgenoten van onze zweethond. Laat ons wel duidelijk zijn: zware regenval “wast” de grond en wist het geurspoor.


Begrijp! Weet meer, om beter te jagen

Dit alles is slechts een samenvatting van de vele invloeden die inwerken op geursporen en die het werk van onze honden zullen beïnvloeden. Door deze verschijnselen beter te begrijpen kunnen we dus de successen en mislukkingen van onze viervoeters beter plaatsen Hierdoor kunnen we onze viervoeters onder de beste omstandigheden kunnen laten jagen.


Artikel geschreven door Philippe Danthine, gepassioneerd jager en lid van JLLC.

301 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Kramsvogel.

bottom of page